tekstbureau Iris Stam

 

 “Minder is meer in mijn werk”

Hans Innemée: terug naar de essentie

Ze staan daar maar, kijken maar wat om zich heen of staren voor zich uit. De kippen, katten, varkens en wormen van Hans Innemée zijn niks meer en niks minder dan zichzelf. Ze ontstonden op een piepklein zolderkamertje en groeiden in vijfentwintig jaar tijd uit tot speelse en simpele creaturen vol zeggingskracht. Van leraar op een landbouwschool veranderen ze Innemée in een kunstenaar van wereldformaat. Een hardwerkende en vrije geest die blíjft onderzoeken en in de veiligheid van zijn atelier nóg dichter bij zijn kern wil komen.

Net terug uit Japan is hij. Hij bezocht er galeriehouders die al vele jaren werk van hem aankopen. Prettig vindt Hans Innemée het zakendoen met de Japanners. “Zo beleefd gaat dat, niks geen geschooier. Ze vragen keurig of ze mijn werken mógen kopen. En als de deal gesloten is, dan wordt er diep gebogen. In Nederland gaat dat heel anders. Hier zijn de handelaren boeven. Heb ik vijftien grafieken, dan willen ze die allemaal hebben. En dan vragen ze of ze nog korting krijgen ook. Originelen zijn niet eens klaar, of ze worden bij wijze van spreken al uit mijn handen gegrist. Maar ik ben heel kritisch. Ik krab veel dingen weer af. Wat ik maak moet van compromisloze kwaliteit zijn. Er mag niks aan mankeren. En het moet ‘het’ hebben. Wat dat is, kan ik niet uitleggen, dat kan ik alleen voelen als het er is.”

De katten, kippen, uilen, varkens, muizen en wormen van Hans Innemée zijn heden ten dage ‘big business’. Tekeningen die hij zes jaar geleden voor 75 gulden verkocht, hangen nu, met een lijst eromheen, voor 1.000 euro in een galerie. In Japan doet een plankje van 30 bij 40 cm 700.000 yen, omgerekend een kleine 6000 euro. De vraag is groter dan het aanbod.  Galeriehouders hijgen in zijn nek, bellen hem soms wel vier keer per week op. “Die onnozele beesten van mij genereren een enorme hebzucht. Op openingen van tentoonstellingen zag ik mensen vechten om mijn werk. Dat vond ik pijnlijk, gênant. Daar had ik mijn werk niet voor gemaakt! Even heb ik erover gedacht iets anders te gaan doen. Maar meteen verwierp ik dat idee ook weer. Ik móét kunstenaar zijn. Ik kan niets anders meer. In mijn atelier voel ik me vertrouwd. Dit is mijn veilige wereld waar ik helemaal ben teruggeworpen op mezelf, waar ik nog dichter bij mijn kern wil komen. En waar ik wil blijven onderzoeken, mezelf wil blijven ontwikkelen.

 

Kruk van een leerling

 

Het atelier van de Tilburgse kunstenaar is gevestigd in het voormalige Elisabeth Ziekenhuis, in de kamer van de hoofdzuster. Alles is er perfect op orde, want tegen rotzooi en chaos kan Innemée niet. Al pratend trekt hij zijn leren verfschort aan, zet een kop koffie. “Ik hecht erg aan rituelen. Ik heb structuur en overzicht nodig. Alles heeft hier een vaste plek. Materialen moeten op voorraad zijn. Als ik op het scherpst van de snede bezig ben, dan moet ik niet misgrijpen. Een scherp geslepen potloodje moet er dan liggen. Of een mesje. Als ik de geest heb, en ik ben er maar een fractie van een seconde uit, dan kan opnieuw beginnen. Het is hard werken om tot dat ultieme moment te komen, om een tekening te maken die ‘het’ heeft. Met inspiratie heeft het weinig te maken. Daar moet ik niet op zitten wachten. Voor 99% is het transpiratie. Gestaag doorgaan, van negen uur ‘s ochtends tot vijf uur ‘s middags. Van de twintig tekeningen die ik op een dag maak, vind ik er maar een paar goed.”

Innemée wijst naar een met water gevuld plastic teiltje waarin kwasten en sponzen liggen. “Deze bak met spullen gaat al twintig jaar mee. Al had ik hier vier wasbakken met stromend water, dan deed ik het nog zo. Hier geniet ik van, zo voel ik me comfortabel.” Hij pakt een kwast. “Hiermee is het allemaal begonnen. Ik zat op de academie van Tilburg en volgde de eerstegraads opleiding tot docent met een mlb-bevoegdheid. Daarvoor moest ik afstuderen in twee disciplines: grafiek en schilderen. Ik was een kruk van een leerling, werkelijk waar. Al die technieken die je leerden verf mooi op een doek op te brengen, daar bakte ik niks van. Wat stond ik te modderen met die kwast... ‘Schilderen is niks voor jou,’ zei een leraar. En daar had hij gewoon gelijk in. Ik ben een tekenaar die een harde ondergrond nodig heeft. Zo’n doek, dat beweegt mij veel te veel.”

 

Telkens iets nieuws proberen

 

Hans Innemée tekent zijn werken op vloeipapier. Deze vellen, die hij per duizend voor een schijntje bij de slijter koopt, legt hij op een met verf ingerolde glasplaat. Het is dezelfde plaat die twintig jaar geleden op zijn zolderkamer stond. Tekenleraar op verschillende lagere agrarische scholen in de buurt van Den Bosch was hij. Daarnaast speelde hij in een semi-professionele punk- en new wave band. “We waren een bekende live-act en traden zo’n honderd keer per jaar op. Maar ik had ook een andere kant. Ik vond het heerlijk om in stilte op mijn zolderkamertje thuis lino’s te maken. In de nis van de dakkapel was net genoeg ruimte voor een tafel. In het linoleum gutste ik hele simpele archetypische diertjes. Volkomen pretentieloos en met heel veel plezier was ik daar uren achtereen mee bezig. Vanuit een soort innerlijke drang. Telkens werd ik weer geprikkeld om iets nieuws te proberen, de afdruk op een andere ondergrond te maken. De dieren al tekenend een bepaalde uitdrukking te geven. Herhalen was het, telkens opnieuw. Een koppie even wat meer draaien. De ogen in een andere hoek plaatsen. Al die minuscule veranderingen hadden invloed op de gevoelswaarde van het werk. Ik maakte wel veertig, vijftig variaties. Uit al die mini-onderzoekjes ontwikkelde zich in 25 jaar tijd een heel persoonlijke stijl. En nog steeds ben ik al tekenend aan het uitproberen, streef ik ernaar een steeds hogere graad van perfectie te bereiken. En dat betekent vooral schrappen, schrappen en nog eens schrappen. Minder is meer in mijn werk. Vroeger hadden mijn kippen een kam, een lel, een nek. Die onderdelen laat ik nu allemaal weg. Rondjes, driehoeken, en puntjes, dat is wat je nu vooral ziet. Dat maakt het beeld zuiver. Zo laat ik de kijker de ruimte, prikkel ik de fantasie.”

 

Handgeschept moerbeipapier

 

Gedreven laat de kunstenaar, aan de hand van vele voorbeelden, zien hoe hij te werk gaat. Hij rolt de glasplaat in met zwarte verf die licht gemengd is met wat rood. “Dat maakt het zwart warm en minder doods.” Vervolgens scherpt hij zijn potlood en tekent op het vloeipapier een uil. Deze afbeelding hangt hij te drogen aan een schuine wand, onder een groot aantal andere beesten. Hij pakt een droog vel waarop een paar varkens staan en plakt deze met houtlijm en behangselplak op een triplex plankje dat bekleed is met handgeschept moerbeipapier. In de natte lijm verandert Innemée met zijn blote handen en met een mesje lijntjes die niet helemaal lopen zoals hij het wil. “Kijk, die rug zakt hier een beetje in, dus die trek ik hier iets naar binnen. Dat hangende oor, dat is wel goed. Even een kleine incisie in dit lijf, zo, nu ziet het er beter uit.” Hij legt de varkens opzij, pakt een droge tekening van een kip en gaat met oliekrijtjes aan de gang. “Altijd vijf verschillende kleuren.” Weer verandert hij: een oog wordt aangepast. “Het luistert heel nauw, het gaat om millimeters. Het moet helder zijn, uitgesproken zijn, zeggingskracht hebben.” Daarna spuit hij de tekening in met vernis. “Dat vormt het krijt om tot een verfachtige emulsie. Wordt het via een omweg toch een schilderij. Als de laag vernis droog is, gaat er nog dikke laag vernis overheen. Dat kan ik nu niet laten zien, dat is slecht voor de hersencellen, dat moet ik buiten doen, net als laatste behandeling is met acrylharslak. Deze lak geeft het werk zo’n harde laag dat je er bij wijze van spreken op kunt tapdansen.” Innemée hangt de kip aan de muur. Het beest kijkt verwonderd de ruimte in.

 

Vervreemding

 

De komiek Tommy Cooper bracht Hans Innemée in 1987 op het idee van de kip. “Hij liet een doosje met eieren zien en zei: ‘deze eieren zijn zo vers, de kippen hebben ze nog niet gemist, ze weten niet dat ze hier al in het doosje zitten’. Dat zag ik helemaal voor me, dat vond ik zo’n treffend beeld. Die eieren die al in de supermarkt liggen, terwijl die kippen dom hun voer van de grond aan het pikken zijn en van niks weten. Toen voelde ik: hiermee raak ik de essentie van wat er in de westerse beschaving gaande is. Alles gaat maar door, steeds meer moet er geproduceerd worden. Mensen gaan er helemaal aan voorbij dat zo’n kip ook dertig dagen op een ei kan zitten en dat er dan een kuikentje uitkomt. Ik wilde terug naar het oer en het wezen van dingen. Toen ben ik scharrelende kippen gaan tekenen, die beteuterd naar eitjes in een dopje kijken. Karikaturen zijn het bijna. Ik kijk van een afstand naar onze snelle consumptiemaatschappij. Ik oordeel niet. Dat onderscheidt mij van de milieuactivist. Ik ben een kunstenaar, ik beschouw slechts. Ik sta erbij en ik kijk ernaar. Net als de andere beesten die ik de laatste tien jaren verbeeld, die doen dat ook. De kat bijvoorbeeld, die naar een vogeltje staart dat zijn prooi had kunnen zijn. Die kat denkt: ik weet niet wat ik met jou moet, ik heb net mijn bakje Sheba op. In mijn werk draait het allemaal om vervreemding. Om wel of geen contact maken. Drie, vier of vijf varkens of kippen die maar wat staan, die maar wat om zich heen kijken of voor zich uit staren. Op het eerste gezicht ziet het schilderij er leuk, plezierig en speels uit. Het eerste wat mensen denken als ze mijn werk voor het eerst zien, is: ach, wat een schattige beestjes. Maar daaronder zit een enorme lading, die pas voelbaar is als het schilderij jaren aan de muur hangt. Over die diepere betekenis doe ik verder niet al te hoogdravend hoor. Het is gewoon mijn visie, mijn inzicht.”

 

Ongelooflijk rijk

 

Dat inzicht maakte Innemée vijftien jaar geleden wel tot de vrije geest die hij nu is. “Ik voelde heel sterk dat ik terug wilde naar de essentie. Maatschappelijk liep ik compleet vast, ik belandde in een crisis, scheidde van mijn vrouw. Hoe ik was, hoe iedereen me kende, zo was ik eigenlijk niet. Alsof je er achter komt dat je in het verkeerde lichaam zit. Tussen 1987 en 1992 ben ik ‘gemuteerd’. Van een buitengewoon aangepaste burgerman veranderde ik in een persoon die zich losknipte van alles en iedereen. Leraar wilde ik niet meer zijn, ik kon niet meer functioneren in een organisatie met allemaal regeltjes. In 1992 kwam ik in de wachtgeldregeling. Tot 2004 had ik daar recht op. Maar dan moest ik wel blijven solliciteren als leraar. Daar had ik absoluut geen trek in, ik heb me uit laten schrijven. Dan maar rondkomen met een studenteninkomen. Ik had niks, maar ik voelde me ongelooflijk rijk. Ik was vrij, hoefde nergens meer bij te horen, was helemaal op mezelf. Zo ervaar ik het nu nog steeds. Het is leuk dat er de laatste vijf jaren zoveel mensen zijn die mijn werk waarderen Het geld dat ik ermee verdien is mooi meegenomen. Maar als ik slechts een paar bewonderaars had gehad, dan had ik dat ook prima gevonden. Ik teken mijn beesten en voel me daar veilig en prettig bij. Volwassen ben ik, maar nog steeds een kind.  Toen ik vorige week in Japan was, liet een van de galeriehouders me een foto zien van een schoolklasje dat mijn werk aan het natekenen was. Heel ingespannen en gedisciplineerd waren ze bezig. Dat vond ik zo ontroerend. Die cirkeltjes, driehoekjes en een puntjes, ze konden er contact mee maken. Naïef is mijn werk, eerlijk, na te maken door een kind. Meer moet je er eigenlijk niet in zien. Alle die kippen, katten, varkens en wormen zijn niks meer en niks minder dan zichzelf.”

 

Voor meer informatie: www.hansinnemee.com